woensdag 3 september 2014

2014/2015 onregelmatige werkwoorden


infinitif FR infinitif NL présent impft sg impft pl passé composé
1 accompagner meekomen ik kom…mee kwam…mee kwamen…mee ik ben meegekomen
2 acheter kopen ik koop kocht kochten ik heb gekocht
3 aider helpen  ik help hielp hielpen ik heb geholpen
4 aimer houden ik houd hield hielden ik heb gehouden
5 aller gaan ik ga ging gingen ik ben gegaan
6 apporter brengen  ik breng bracht brachten  Ik heb gebracht           
7 avoir hebben ik heb had  hadden ik heb gehad
8 briller schijnen het schijnt scheen schenen het heeft geschenen
9 casser breken ik breek brak braken ik heb gebroken
10 chercher zoeken ik zoek ik zocht zochten ik heb gezocht
11 choisir kiezen ik kies koos kozen ik heb gekozen
12 commencer beginnen ik begin begon begonnen ik ben begonnen
13 comprendre begrijpen ik begrijp begreep begrepen ik heb begrepen
14 cuire bakken ik bak ik bakte bakten ik heb gebakken
15 déjeuner ontbijten ik ontbijt ontbeet ontbeten ik heb ontbeten
16 devenir worden ik word werd werden ik ben geworden
17 devoir moeten ik moet moest moesten ik heb gemoeten
18 dormir slapen ik slaap sliep sliepen ik heb geslapen
19 écrire schrijven ik schrijf ik schreef ze schreven ik heb geschreven
20 être zijn ik ben was waren ik ben geweest
21 être assis zitten ik zit zat zaten ik heb gezeten
22 être couché liggen ik lig lag lagen ik heb gelegen
23 faire doen ik doe deed deden ik heb gedaan
24 faire du cheval paardrijden ik rijd…paard reed reden ik heb paardgereden
25 gagner winnen  ik win won wonnen ik heb gewonnen
26 gonfler zwellen het zwelt zwol zwollen is gezwollen
27 grimper klimmen ik klim klom klommen ik heb/ben geklommen
28 lire lezen ik lees las lazen ik heb gelezen
29 manger eten ik eet at aten ik heb gegeten
30 marcher, courir lopen ik loop liep liepen ik ben/heb gelopen
31 mettre à jour bijhouden ik houd…bij hield…bij hielden…bij Ik heb bijgehouden
32 nager zwemmen ik zwem zwom zwommen ik heb gezwommen
33 oublier vergeten ik vergeet vergat vergaten ik heb vergeten
34 parler de spreken over ik spreek over sprak spraken ik heb gesproken
35 partir vertrekken ik vertrek vertrok vertrokken ik ben vertrokken
36 passer du temps doorbrengen ik breng…door bracht…door brachten…door ik heb doorgebracht
37 penser denken ik denk dacht dachten ik heb gedacht
38 porter vêtements dragen ik draag droeg droegen ik heb gedragen
39 pouvoir>capacité kunnen ik kan kon konden ik heb gekund
40 prendre nemen ik neem nam namen ik heb genomen
41 recevoir krijgen ik krijg ik kreeg ze kregen ik heb gekregen
42 regarder kijken ik kijk keek keken ik heb gekeken
43 relier verbinden ik verbind verbond verbonden ik heb verbonden
44 relire nalezen ik lees…na las lazen ik heb nagelezen
45 repasser strijken ik strijk streek streken ik heb gestreken
46 rester blijven ik blijf bleef bleven ik ben gebleven
47 rester baba paf staan ik sta paf stond paf stonden paf ik heb paf gestaan
48 retrouver terugvinden ik vind…terug vonden…terug vonden terug Ik heb teruggevonden
49 rire lachen ik lach lachte lachten ik heb gelachen
50 se dérouler doorgaan het gaat…door ging…door gingen…door het is doorgegaan
51 se lever opstaan ik sta…op stond…op stonden…op ik ben opgestaan
52 sortir le chien de hond uitlaten ik laat….uit liet …uit lieten….uit Ik heb uitgelaten
53 tirer trekken ik trek trok trokken ik heb getrokken
54 tomber vallen ik val viel vielen ik ben gevallen
55 trouver vinden ik vind vond vonden ik heb gevonden
56 venir komen ik kom kwam kwamen ik ben gekomen
57 visiter bezoeken ik bezoek ik bezocht ze bezochten ik heb bezocht
58 voir zien  ik zie zag zagen ik heb gezien
59 vomir overgeven ik geef …over gaf…over gaven over ik heb overgeven
60 vouloir willen  ik wil wou/wilde wouden/wilden ik heb gewild

Geen opmerkingen:

Een reactie posten